Duurzaam verslag onder zachte druk

Bron: Het Financieele Dagblad, 20 oktober 2003

(Gepubliceerd in Het Financieele Dagblad van 20 oktober 2003).

Bedrijven in Nederland zijn vrij om wel of niet een maatschappelijk of duurzaamheidsverslag te publiceren. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft eind september advies uitgebracht over hoe Nederlandse bedrijven – die vallen binnen de reikwijdte van Richtlijn 400 Jaarverslag – over hun niet-financiële prestaties zouden moeten publiceren.
De aanbeveling van de raad valt in twee delen uiteen. De eerste is dat in het verslag van de directie c.q. de raad van bestuur een kleine verantwoording komt over de maatschappelijk verantwoorde prestaties van de onderneming. En als die verantwoording er niet kan komen, moet er een uitleg gegeven worden waarom niet. Een nieuwe variant op de ‘pas toe of leg uit’-regel, die we ook bij de Tabaksblat-code corporate governance zijn tegengekomen.

Het tweede advies is meer gericht op de langere termijn. In 2001 vroeg de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken Ybema de Raad van de Jaarverslaggeving (RJ) een zogenoemd ‘richtinggevend kader’ voor maatschappelijke verslagen te ontwikkelen met als uitgangspunten vrijwilligheid en eigen verantwoordelijkheid. In die periode kwam er ook een wetsvoorstel van de Tweede-Kamerleden Koenders (PvdA) en Rabbae (Groen Links) om multinationals te verplichten over hun activiteiten op milieu en sociaal gebied in ontwikkelingslanden te publiceren. Dat wetsvoorstel ligt nog ergens te verstoffen. PvdA-leider Wouter Bos heeft er onlangs voor gepleit dat oude wetsvoorstel te vervangen door een wettelijke verplichting, het ‘pas toe of leg uit’-principe van de RJ.

Binnen de Europese Unie geldt alleen in Frankrijk een verplichting voor grote bedrijven om over hun sociale en milieuprestaties te publiceren. Maar dat levert voor de aandeelhouders en belanghebbenden niet meer informatie of meer transparantie op, omdat er geen duidelijke richtlijnen zijn waaraan het verslag zou moeten voldoen. Het met elkaar kunnen vergelijken van ondernemingen of het beter inschatten van niet-financiële risico’s, waar de maatschappelijke verslaggeving toch in de eerste plaats voor is bedoeld, wordt er niet mee bereikt. In het Verenigd Koninkrijk gelden publicatierichtlijnen voor pensioenfondsen over de mate waarin zij al dan niet duurzaam beleggen. De Britse regering vindt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen het best gestimuleerd kan worden onder druk van beleggers. Het beste is dan te beginnen bij de grote institutionele, zo wordt in Engeland gedacht.

Om te zorgen dat de directie c.q. de raad van bestuur in het directiedeel van het financiële jaarverslag ook werkelijk iets zal vertellen over de prestaties op mensen- en milieugebied, wordt Richtlijn 400 Jaarverslag aangepast en de nieuwe versie zal al te vinden zijn in de Editie 2003 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het wordt daarmee dringen in het directieverslag, want ook de commissie-Tabaksblat vraagt via haar nieuwe code meer verantwoording van de directie over corporate governance in het financiële jaarverslag.

En net als de commissie-Tabaksblat zou de RJ de verantwoording ook zo snel mogelijk terug willen zien. Het liefst in het directieverslag van 2003, maar pas in 2004 gaat de RJ echt opletten.

Al bij het verzoek om advies van Ybema in 2001 was er al verbazing over de vraag naar een ‘conceptueel kader voor afzonderlijke maatschappelijke verslaggeving’. Het Global Reporting Initiative was toen al vier jaar bezig met een internationaal kader voor maatschappelijke verslaglegging. Ybema zelf was een warm pleitbezorger van de verslaggevingsrichtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI). Hij heeft een grote rol gespeeld bij het naar Nederland halen van het hoofdkantoor van deze zogenoemde multi-stakeholder organisatie.

De GRI is een onafhankelijk instituut dat sinds 1997 bezig is met het ontwikkelen van uniforme regels voor verslaglegging op economisch, ecologisch en sociaal-ethisch gebied. In Nederland volgen onder andere Philips, DSM , Nuon, Rabobank en Triodos Bank de GRI-richtlijnen. Opvallend genoeg staat Japan bovenaan met de meeste bedrijven die de verslagleggingsrichtlijnen van GRI volgen. Nederland scoort onder het gemiddelde als het gaat om ondernemingen die de GRI-richtlijnen volgen. Dat kan met onbekendheid te maken hebben. Daarom is het goed dat de RJ niet geprobeerd heeft opnieuw het wiel uit te vinden en de GRI- richtlijnen als uitgangspunt heeft genomen. Het argument daarvoor staat in de Handreiking voor maatschappelijke verslaggeving: ‘omdat op het gebied van internationale richtlijnen op dit moment de ontwikkeling van richtlijnen door het Global Reporting Initiative het belangrijkste is’. Maar, zo staat in de Handreiking, ’ten aanzien van de kwaliteitscriteria is gezocht naar aansluiting bij de vertrouwde begrippenkaders uit de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving’. Die kwaliteitskenmerken zijn begrijpelijkheid; relevantie (inclusief tijdigheid); betrouwbaarheid (inclusief getrouwe weergave, realiteit gaat boven juridische vormgeving, onpartijdigheid, voorzichtigheid en volledigheid) en vergelijkbaarheid. Het is vreemd dat volledigheid hier bij staat, want dit criterium is nu juist niet mogelijk bij de sociale en milieuverslaggeving. Oud-bestuursvoorzitter en nu commissaris en hoogleraar Cor Herkströter heeft vorig jaar in Het Financieele Dagblad nog gepleit voor beperkte verslaggeving: alleen de punten die van belang zijn voor een getrouw beeld van de maatschappelijk verantwoorde activiteiten.

De RJ probeert in zijn Handreiking de sceptici onder de bedrijven over te halen een maatschappelijk verslag te publiceren. ‘Maatschappelijke verslaggeving voorziet niet alleen in de informatiebehoefte van stakeholders. Het biedt ook de opstellers een unieke mogelijkheid om hiermee hun gedrag en prestaties op relevant geachte maatschappelijke velden te laten zien. De transparantie die zij daarbij betrachten, kan beloning genereren in de vorm van maatschappelijke erkenning van hun betrokkenheid, verbetering van hun reputatie, vergroting van motivatie van hun werknemers en vermindering van conflictvorming van derden.’

En over maatschappelijk verantwoord ondernemen schrijft de RJ dat ‘het kan bijdragen aan de bedrijfscultuur en/of interne cohesie’ en het kan tevens leiden tot een hogere aandeelhouderswaarde en lagere vermogenskosten. Daar loopt de RJ wel erg hard van stapel. Vooral over de lagere vermogenskosten zijn de geleerden het nog niet eens.

Ondernemingen die begonnen zijn aan maatschappelijke verslaglegging onderschrijven wel een ander argument van de RJ: ‘dat door maatschappelijke verslaggeving intern meer informatie over de eigen organisatie beschikbaar komt, hetgeen kan leiden tot nieuwe marktkansen, een beter risicomanagement en betere sturingsmogelijkheden’.

De RJ dringt er bij bedrijven op aan om in ieder geval jaarlijks met een maatschappelijk verslag te komen en het liefst te publiceren samen met het financiële verslag. Om de geloofwaardigheid te vergroten stelt de RJ ook voor om het te laten controleren door een onafhankelijke deskundige.