In de jaarverslagen van ondernemingen wordt terecht steeds meer aandacht besteed aan de maatschappelijke prestaties van ondernemingen. Maar de kwaliteit en onderlinge vergelijkbaarheid is een beetje een rommeltje. Europa moet het voortouw nemen bij de ontwikkeling van een wereldwijde standaard, meent Kris Douma.
De gebruikers van (maatschappelijke) jaarverslagen van ondernemingen, zoals investeerders, burgers, ngo’s en business partners, hebben allemaal belang bij betere rapportages van ondernemingen over milieu en sociale of extra-financiële informatie. De herziening van de Europese non-financial reporting directive is een uitgelezen kans om een eind te maken aan de jungle van bestaande reporting standards. De uitdaging om te komen tot een global standardised and comparable standaard roept echter discussie op. Wat moet er dan wel en niet in worden opgenomen? Wie moet die standaard ontwikkelen, onderhouden en beheren? Een poging de mist rond deze vragen te laten optrekken.
De Taskforce for Climate-related Risk Disclosure (TCFD) schatte het aantal reporting standards op 400. De meest gebruikte is de in Nederland gevestigde GRI, het Global Reporting Initiative, met meer dan 10.000 ondernemingen die met GRI werken. Een aantal toonaangevende standaardsetters, waaronder GRI, de Sustainable Accounting Standards Board (SASB) en het Carbon Disclosure Project (CDP) doet al enkele jaren pogingen om te komen tot consolidatie, maar stuitte op belangrijke vragen. Wie is de primaire gebruiker van de rapportages? Moet de standaard zich richten op onderneming specifieke zaken die via maatwerk worden gerapporteerd, of juist op een wereldwijde eenduidige en vergelijkbare standaard? Gaat het alleen om materiële c.q. financieel relevante informatie, of ook om informatie die voor de gehele maatschappij relevant is? Gaat het alleen om informatie over geleverde prestaties, of ook om zogenaamde future looking information? Kan van ondernemingen worden gevraagd dat de informatie ook wordt voorzien van betrouwbare assurance?
In mijn vorige rol, als directeur bij de door de VN gesteunde Principles for Responsible Investment, werkte ik met zes global investor organisations aan antwoorden op die vragen. Investeerders zijn weliswaar de primaire gebruikers van de jaarverslagen van ondernemingen, maar in toenemende mate kijken zij met een brede agenda naar de ondernemingen. Ze willen dat hun investeringen niet strijdig zijn met hun normen en waarden of die van hun klanten (values). Ze willen informatie die financieel relevant is (financial materiality) en ze willen informatie over hoe een onderneming (en dus hun investering) bijdraagt aan maatschappelijke doelen, tegenwoordig de VN Sustainable Development Goals (real-world impact). Daarmee zijn de wensen van investeerders dus behoorlijk in lijn met die van andere gebruikers van die jaarverslagen.
De kwestie ‘specifiek maatwerk’ versus ‘eenduidig vergelijkbaar’ is geen echte tegenstelling. In financial accounting is al lang sprake van een eenduidig vergelijkbare standaard voor de jaarrekening (financiële gegevens) en de noodzaak tot het door de onderneming verstrekken van specifieke informatie over strategische risico’s en doelstellingen in het jaarverslag. Zo biedt GRI een standaard voor de extra-financiële data (maatschappelijke jaarrekening) en biedt SASB vooral een tool voor ondernemingen om hun verhaal (jaarverslag) te vertellen over de materiele extra-financiële, oftewel strategische zaken.
Daarmee is tevens aangegeven dat het beter is te spreken over (environmental, social and governance) ESG of extra-financial, in plaats van non-financial information. In toenemende mate is die, onterecht non-financial genoemde informatie namelijk materieel, dus van buitengewoon financieel belang.
Zodra ondernemingen spreken over hun strategische risico’s, uitdagingen en toekomstplannen komt bij gebruikers van die jaarverslagen de vraag op of die forward looking informatie door een accountant kan/moet worden gecontroleerd. Dat is lastig, maar de accountant kan wel een oordeel geven over het proces waarlangs een onderneming is gekomen tot haar strategische risico’s en doelstellingen. En ook over de data die een onderneming publiceert over hoe ver zij onderweg zijn om hun doelstellingen te realiseren. Geeft een onderneming aan in 2050 CO2-neutraal te willen zijn, dan kan de accountant vaststellen of aan dat besluit een grondig proces ten grondslag lag en of van jaar tot jaar de geplande voortgang wordt geboekt.
Ten slotte de vraag wie het voortouw neemt in de ontwikkeling van een (bij voorkeur global) extra-financial reporting standard? De G20 stond aan de basis van de TCFD, maar heeft in de huidige globale politieke situatie geen prioriteit bij dit dossier. De International Accounting Standards Board (voorzitter Hans Hoogervorst) heeft helaas tot op heden alleen oog voor de financieel materiële aspecten van extra-financial reporting. De Europese Commissie (wellicht onder aanvoering van Frans Timmermans), zou die rol kunnen spelen. Het risico is echter dat zij zich alleen laat leiden door de recent tot stand gekomen ‘EU taxonomy for sustainable activities’, die een handvat biedt voor hoe duurzaam producten en diensten zijn. Dat is een belangrijk onderdeel, maar niet het enige.
Dus wat zou het mooi zijn als de Europese Commissie, daartoe gestimuleerd door het Europese Parlement (relevante EP-woordvoerder Paul Tang), zowel GRI als SASB aan de tafel uitnodigt om samen te komen tot een global, standardised extra-financial reporting standard. Als de EU hier de leiding neemt, zal de rest van de wereld zeker volgen. De bal ligt op de stip.
Kris Douma is oud-lid Tweede Kamer, voormalig director UN Principles for Responsible Investment en thans onder andere director corporate engagement bij Sustainalytics en toezichthouder NV schade en Oxfam Novib. In 2015 was hij als programmamanager bij de NBA actief rondom kwaliteitsverbetering.
Dit artikel is eerder gepubliceerd en met toestemming overgenomen op de website van Accountant